Op grond van artikelen 1:395 en 1:392 lid 1 Burgerlijk Wetboek is de stiefouder onderhoudsplichtig voor het tot zijn gezin behorende minderjarige kind van zijn echtgenoot.

Huwelijk of geregistreerd partnerschap

Allereerst is dus van belang dat er sprake moet zijn van een huwelijk of geregistreerd partnerschap tussen de stiefouder en de ouder van het minderjarige kind. Stiefouder in de zin van de wet word je niet door ongehuwd samenleven.

Ten tweede is het van belang dat het minderjarige kind ‘tot het gezin’ van de stiefouder en van de ouder van het kind behoort. Dat is meestal het geval als het kind zijn hoofdverblijf heeft bij de stiefouder en de ouder. Het hoofdverblijf is waar het kind het grootste deel van de tijd verblijft. In geval van co-ouderschap kan een kind overigens bij twee gezinnen zijn hoofdverblijf hebben; dus zowel bij zijn moeder (met eventueel een stiefouder) en bij zijn vader (met eventueel een stiefouder).

Casus

In de uitspraak van het Hof ‘s-Hertogenbosch van 8 maart 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:987) gaat het om de vraag of het minderjarige kind tot het gezin van de stiefvader en zijn echtgenote (de moeder van het kind) behoorde en of de stiefvader dus (naast moeder en vader) onderhoudsplichtig was. In dit geval had het kind hoofdverblijf bij moeder, en was zij hertrouwd en was er dus een stiefvader, maar desondanks oordeelt het hof dat het kind niet tot het gezin van stiefvader behoort en stiefvader daarom niet onderhoudsplichtig is. Het hof overweegt daartoe als volgt:

“5.9 Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat [de minderjarige] behoort tot het gezin van [partner van verweerster] , zoals bedoeld in artikel 1:395 BW. De vrouw en [partner van verweerster] zijn in september 2016 gehuwd en sindsdien overnacht [partner van verweerster] overwegend bij de vrouw. Daar staat evenwel het volgende tegenover. In verband met zijn drukke werkzaamheden en de uit zijn raadslidmaatschap in de gemeente [woonplaats 2] voortvloeiende verplichtingen verblijft hij doordeweeks, in de avonden en in de weekenden veelvuldig buitenshuis, leidt hij zijn sociale leven nog steeds in [woonplaats 2] en heeft hij aldaar nog steeds woonruimte. Het gegeven dat [partner van verweerster] inmiddels ook interim voorzitter van een politieke partij in de gemeente [woonplaats 1] is, is een onvoldoende aanwijzing dat hij zijn leven inmiddels in [woonplaats 1] leidt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting voldoende is komen vast te staan dat [partner van verweerster] in het kader van dit interim voorzitterschap juist dispensatie is verleend van de verplichting om in [woonplaats 1] te wonen. Bovendien is voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw uitdrukkelijk de gezinsvorming met [partner van verweerster] , juist in het belang van de kinderen, in het bijzonder [de minderjarige] , heeft willen uitstellen omdat de kinderen een problematische scheiding hadden ervaren en moeite hadden met een nieuwe levenspartner voor de vrouw. Daarbij komt dat de man, tegenover het betoog van de vrouw, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit valt af te leiden dat [partner van verweerster] concreet en daadwerkelijk betrokken is bij het leven van [de minderjarige]. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat [partner van verweerster] niet onderhoudsplichtig is voor haar. (…)”

Vervolgens gaat het hof nog ten overvloede in op de vraag of stiefvader, als hij wel onderhoudsplichtig zou zijn geweest, had moeten bijdragen in de kosten van het minderjarige kind. Het hof oordeelt van niet om de volgende redenen:

5.11  Uit de Parlementaire Geschiedenis met betrekking tot artikel 1:395 BW (Parl. Gesch. InvW, p. 1442-1443) volgt dat als de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van het kind, de verplichtingen ter zake van onderhoud in beginsel van gelijke rang zijn. Ingevolge artikel 1:397 lid 2 BW geldt dat de omvang van ieders onderhoudsverplichting dan afhangt van de omstandigheden van het geval, waarbij als belangrijke factoren in het bijzonder gelden het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, de draagkracht van de ouder en de stiefouder en de feitelijke verhouding van het kind tot ieder van de onderhoudsplichtigen (vgl. ook HR 13 juli 2012, NJ 2012, 498).

Uit het eerder overwogene volgt dat de feitelijke verhouding waarin [de minderjarige] tot [partner van verweerster] staat in het niet valt bij de feitelijke verhouding waarin zij tot de man staat. [de minderjarige] heeft tot ruim haar vijftiende levensjaar in gezinsverband met de man geleefd (waarvan het laatste jaar – tot augustus 2015 – in co-ouderschapsverband). Zij heeft [partner van verweerster] pas voor het eerst in 2015 ontmoet. De komst van [partner van verweerster] in het leven van de vrouw is voor [de minderjarige] lastig gebleken en haar contact met hem is tot op heden schaars gebleven, ook nadat hij in september 2016 met de vrouw is gehuwd en sindsdien overwegend bij de vrouw overnacht. Niet is komen vast te staan dat [partner van verweerster] op enigerlei wijze concreet en daadwerkelijk de rol van stiefvader in het leven van [de minderjarige] is gaan vervullen.

Gelet op de feitelijke verhouding waarin [de minderjarige] tot de man en tot [partner van verweerster] staat en gezien het feit dat de man en de vrouw met hun beide inkomens samen ruimschoots in de behoefte van [de minderjarige] kunnen voorzien, acht het hof in dit specifieke geval onvoldoende grond aanwezig om ook met de draagkracht van [partner van verweerster] rekening te houden. (…)”

Er wordt dus niet alleen gekeken naar of het minderjarige kind tot het gezin van de stiefouder behoort om te bepalen in hoeverre de stiefouder onderhoudsplichtig is, maar ook naar het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, naar de draagkracht van de ouder en de stiefouder en ten slotte naar de feitelijke verhouding van het kind tot ieder van de onderhoudsplichtigen.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2018:987&showbutton=true&keyword=ECLI%3aNL%3aGHSHE%3a2018%3a987

Deel deze blog

Lees ook onze andere blogs:

Stuur ons een bericht: